De verkiezing van de gemeenteraden zijn bijna een half jaar achter de rug. Coalitieakkoorden zijn gesmeed. Colleges gevormd. Iedereen is weer aan de slag. “Business als usual”. Of belooft het iets anders te worden voor gekozen en niet gekozen burgers? De eerste reacties/analyses op de akkoorden zijn al binnen vanuit de sportwereld, het duurzaamheidscluster, de bureaucratiebestrijders, diverse organisatiebureaus etc. De algemene tendens is dat men niet ontevreden is maar dat het wel iets beter/meer had gekund. Verder is de universiteit van Twente nog bezig met een breed onderzoek over het proces van coalitievorming. En het zal niet verbazen als er rekenkamers zijn die de komende maanden naar bijvoorbeeld de meetbaarheid van de akkoorden gaan kijken.
Duidelijk mag zijn dat de verwachting over coalitieakkoorden erg kunnen verschillen. Voor de één is het een afsluiting van een proces om weer met elkaar te kunnen werken. Want in de maanden voor de verkiezingen is maar al te vaak geprobeerd elkaar zo zwart mogelijk te maken. Om dan vier jaar in politieke harmonie met elkaar op te trekken vraagt even wat tijd. Een coalitieakkoord is een mooi resultaat van “die egeltjesdans”. Die akkoorden hebben hun nut dus al gehad en vragen erom door die bril gelezen te worden. Maar het kan ook zo zijn dat het onderling wantrouwen zo groot is dat het niet te overbruggen is. Dan vraagt dat een klassiek coalitieakkoord met dichtgetimmerde afspraken, de non interventieruimte voor iedere portefeuille en een financiële paragraaf. Oftewel het ‘dwingend’ spoorboekje voor de vier jaar is. En dan zijn er nog vele tussenvormen denkbaar. De politieke- en bestuurscultuur van een gemeente en de verkiezingsuitslag zijn bepalend. In werkelijkheid is de persoonlijke affiniteit of aversie van de hoofdrolspelers bepalend. Veel meer dan de politieke inhoud.
Welke verwachtingen scheppen akkoorden? Daarvoor heb ik eenvoudig naar veelgebruikte woorden gekeken. Ook nog eens vanuit mijn gevoel dat de wijziging van lokale politiek/bestuur geen ‘grand design’ is, maar te vinden zal zijn in het gebruik/ontwikkelen van nieuwe taal. Zo is met behulp van ‘woord-wolken’ een aantal akkoorden van de grotere gemeenten bezien. Dan valt op dat woorden als ‘kracht’, ‘samen’ ‘met elkaar’, in de titels het meeste voorkomen. In de akkoorden zelf scoren de werkwoorden “maken, willen, gaan” hoog. Die woorden blijven/zijn dominant. Een mooi cluster is ook “stad, gemeente, onze”. En niet te vergeten “ mensen, inwoners, samen, samenleving, ruimte. ” het woord ” bedrijven” staat ogenschijnlijk wat op zichzelf.
Wanneer je de woorden een beetje op je laat inwerken en je leest de akkoorden dan maakt het in alle eenvoud wel de spanning zichtbaar die gemeenten voor zichzelf opbouwen. Hoofdrichting is met de mensen in de gemeente/stad te willen optrekken. Maar we weten hoe lastig het voor een gemeentebestuur en organisatie is om los te laten. Anders gezegd naar de inwoners te stappen, in plaats van op te merken wij bepalen voor u de ruimte waarin u mag bewegen en eigenlijk ook de gewenste resultaten. Dus niet als gemeente primair ‘te willen, te gaan, te maken” etc.
En de gebruikte taal betekent dat impliciet verwachtingen worden gewekt bij de inwoners. Dat luisteren naar- en ruimte laten voor de inwoners van de gemeente belangrijk is. Dit is een valkuil voor ‘de gemeente’. Het biedt echter raadsleden gelijk ook een mooie kans aan het begin van een periode. Een kans om samen met inwoners op te trekken en het niet bij mooie woorden te laten. En je als raadslid niet te laten afleiden wat het college allemaal wil, gaat doen, maakt etc.. Maar wil je samen optrekken dan is het voor raadsleden en griffiers het moment de eigen procedures en werkwijze daarop aan te passen. En zichtbaar te maken dat de raad/gekozenen een onderdeel van de samenleving zijn en er als raad niet boven staan. Zo niet, dan blijft het bij woorden alleen.